De geschiedenis van ons brood.
Bij de bakker vinden we tientallen soorten brood met verschillende smaken. Maar dit is niet altijd zo geweest. De eerste broden bestonden alleen maar uit meel en water.
Ons allereerste brood.
De eerste mensen aten een papje van meel en water. Het eerst brood ontstond waarschijnlijk door een ongelukje. Misschien morste iemand wat van die pap op een hete steen die in het vuur lag. De pap bakte, kreeg een knapperige korst en smaakte bovendien nog lekker ook. Het brood was uitgevonden.
Het gedesemd brood.
Zo’n 1.500 jaar voor onze jaartelling ontdekte een Egyptische slaaf dat brood kon rijzen. Deze slaaf had als taak iedere dag vers brood te bakken. Brood van ouder dan een dag was niet te eten. Op een dag merkte hij dat er een restje broodpap van de vorige dag was blijven staan. Dit restje was zuur geworden (= verzuurd deeg of zuurdesem). Om te voorkomen dat iemand dat merkte, deed hij het gauw bij de nieuwe broodpap. De broden die hij daarvan maakte, waren veel luchtiger en smaakten veel lekkerder dan de broden die hij eerst maakte. Doordat zuurdesem gist, ontstaan er tijden het bakken luchtbelletjes : de gaatjes in het brood. Het was een succes en hij bakte voortaan brood met een restje deeg van de vorige dag.
En dan waren er nog de Grieken...
De Grieken waren echte fijnproevers. Zo slaagden de bakkers van het oude Athene erin om 72 soorten brood te bakken. Deze waren niet alleen anders van smaak, ze hadden allemaal een andere vorm. De rijke Griek voegde aan het deeg allerlei ingrediënten toe die de smaak beïnvloedden: honingwijn, vijgen, wilde peren, braambessen, sesamzaad, ... Ook aten ze vooral tarwebrood. De arme Griek was dan weer tevreden met wat gerstebrood.
En de Romeinen...
Tegen de raad van de dokters in, die gerstebrood gezonder en voedzamer vonden, aten de Romeinen liever het witte tarwebrood. Een uitzondering werd gemaakt voor de gladiatoren.
Omdat ze sterk moesten staan voor de spelen, kregen zij altijd gerstebrood. Brood was erg belangrijk voor de Romeinen. De broden van toen leken sterk op de pizza's van nu. De rijke Romeinen gebruikten de broden als borden die na de maaltijd meestal weggesmeten werden. De arme Romeinen aten de broden wel op.
Tijdens de middeleeuwen...
In de middeleeuwen ontstond het beroep van bakker. Niet iedereen kon zo maar bakker worden. Je moest kunnen bewijzen dat je goed brood kon bakken. In sommige steden werd dat op geregelde tijdstippen gecontroleerd. Eerst moest je als leerling-bakker bij een echte bakker in de leer. Na een paar jaar moest je dan je meesterstuk maken (= een bekwaamheidsproef). Slaagde je in deze proef dan werd je opgenomen in een bakkersgilde. De oven stond buiten op het erf en werd heet gestookt met takken. Als de oven heet genoeg was werd deze schoongemaakt en het deeg kon er in. Als het brood gaar was blies de bakker op de hoorn, zodat de stedelingen hoorden dat er vers brood was. Als het brood gaar was, was de oven nog heet genoeg om bijvoorbeeld pasteitjes te bakken.
De stedelingen hadden zelf geen oven en mochten tegen een kleine vergoeding hun zelfgemaakte gerechten in de oven plaatsen. Voor het bakken van brood werd rogge gebruikt. Rogge was goedkoop en werd door de lagere standen, de boeren en de horigen, gegeten. De rijkere standen, de adel en de geestelijken, aten brood dat van tarwe werd gebakken (herenbrood of wit brood). Het deeg voor het (zwarte) roggebrood werd met de handen en zelfs met de voeten gekneed.
Om het deeg te laten rijzen werd zuurdeeg, het deeg van de vorige dag, of zure wijn gebruikt.
Pas in de 19e eeuw werd gist ontdekt zoals wij die kennen.
Op naar de 20ste eeuw !
De laatste honderd jaar is er in de bakkerij veel veranderd. Machines verlichten het werk.
De oven wordt niet meer met hout gestookt maar werkt elektrisch.
Op May 29, 2010